Beginjaren

Toen eenmaal het besluit gevallen was christelijk gereformeerd te blijven, was een van de eerste vragen waar men ‘s zondags zou vergaderen. Een plaats was spoedig gevonden. Voor fl 10,– per zondag kreeg men de beschikking over een vergaderzaal boven de melkinrichting in de Molenstraat.
index
Reeds spoedig werd ook uitgezien naar grond voor een te bouwen kerk. Al op 29 januari 1900 werd een stuk grond gekocht aan de Ledeboerstraat voor f 1.000,-, welk bedrag onderling werd bijeengebracht. De bouw van de kerk werd gegund aan de Gebr. Lasonder. Aannemingssom: f 4.200,-. Nog voordat de kerk klaar was, werd besloten over te gaan tot het beroepen van een predikant. De classis verleende handopening en in augustus werd een tweetal gesteld: ds. P.J.M. de Bruin van Apeldoorn en ds. R.E. Sluiter van Steenwijk. In genomen, werd ds. Sluiter beroepen op een traktement van f 900,- per jaar, vrije woning, vrije belasting en drie vrije zondagen. Toen ds. Sluiter voor het beroep bedankte, stelde de kerkenraad direct een nieuw tweetal. Ds. P.J.M. de Bruin werd beroepen, maar ook deze bedankte.
In die dagen werd besloten gaslicht in de kerk te laten aanbrengen. Die gaslampen hebben het jaren volgehouden. In het donkere jaargetijde werden, wanneer de schemering inviel, de lampen die dan reeds op een laag pitje brandden, onder het zingen, door de koster, gewapend met een lange stok, op volle sterkte gedraaid. Het is wel eens gebeurd dat de koster hiermee, volgens de prediker, te lang wachtte. En dan klonk plotseling van de preekstoel: “Koster, meer licht! Ik raak het contact met mijn hoorders kwijt.”
Ook de verwarming was in die tijd niet zoals deze nu is. Een grote kachel met lange pijpen “versierde” het kerkgebouw. Om te voorkomen dat de mensen koude voeten kregen, deugde die kachel niet. Daarom was de koster elke zondagmorgen bezig met het klaar maken van warme stoven. Hij gebruikte daar een zekere gloed voor, een zwart goedje dat langzamerhand begon te gloeien. Er waren ook zusters der gemeente, die een warme stoof van huis mee namen. Of het nu kwam door die verwarming of dat er andere redenen waren, vermeldt de historie niet, maar er viel ‘s zondags onder de dienst nog wel eens iemand flauw. Gelukkig was de koster altijd voorzien van een of ander reukwater. En in de kerkenraadskamer was het leed dan gauw geleden.